Blog geschreven door Peter Hartkamp op 21-03-215
In Sudbury scholen is het onderwijs heel anders ingericht dan op reguliere scholen. Veel mensen vragen zich daarom af of Sudbury scholen wel goed zijn voor kinderen. Ze stellen dat kinderen structuur, leiding en discipline nodig hebben. Hierbij baseren deze mensen zich op hun eigen kennis en inzichten van het onderwijs die vaak gestoeld zijn op wat de wetenschap ons over (school)kinderen heeft geleerd.
Op zaterdag 21 maart stond er in de wetenschapsbijlage van de Volkskrant een aardig artikel over psychologisch onderzoek onder de titel: “Een kind onder de evenaar kijkt er vaak heel anders naar”[1]. Hierin wordt gesteld dat bijna alles wat we weten over hoe kinderen zich ontwikkelen is gebaseerd op onderzoek onder rijke, witte, westerse kinderen. En dat psychologen, pedagogen en onderwijskundigen dat steeds meer als een probleem zien, want die kennis blijkt helemaal niet perse iets te zeggen over andere kinderen – kortom de overgrote meerderheid. De invloed van cultuur blijkt een ondergeschoven kindje in de ontwikkelingspsychologie. Vijf jaar geleden publiceerde de antropoloog Joe Henrich van de Universiteit van of British Columbia in een artikel dat mensen die psychologie bestuderen WEIRD zijn. Ze komen uit een cultuur die ‘western, educated, industrialized, rich and democratic’ is. Ook op een NRC-blog van een aantal jaar geleden vinden we een dergelijk artikel[2].
Dit kan verregaande gevolgen hebben. Als voorbeeld wordt genoemd dat vooral jongens van nature beter zijn in wiskunde. Dit is inderdaad waar voor de WEIRD populatie, maar onder latino- en zwarte tieners blijkt er geen sekse verschil te bestaan en Aziatische meisjes bleken juist beter te zijn in wiskunde dan jongens.
Ook voor ruimtelijk inzicht geldt iets dergelijks. Wetenschappers dachten altijd dat jongens, waarschijnlijk om aangeboren hersentechnische redenen, een beter ruimtelijk inzicht hadden dan meisjes. De psycholoog Susan Levine onderzocht in Chicago het ruimtelijk inzicht van 550 zes-jarigen en splitste de resultaten op naar inkomen en opleiding van de ouders. Zij ontdekte dat er bij arme kinderen geen verschil bestond in ruimtelijk inzicht tussen jongen en meisjes.
Dit geldt ook voor andere ontwikkelingsgebieden. Onderwijskundige Caspar Hulshof van de Universiteit van Utrecht geeft de motoriek van jonge kinderen als voorbeeld. Elke ontwikkelingspsycholoog kent de stadia van liggen naar lopen. In sommige delen van Afrika trainen ouders hun kinderen van jongs af aan in hun motoriek. Het is daarom niet verrassend dat deze kinderen eerder leren lopen dan Nederlandse kinderen. Er zijn ook volken die hun kinderen de eerste 3 jaar op hun rug dragen en daardoor vrij laat leren lopen. Dat blijkt niet nadelig, terwijl er op een Nederlands consultatie bureau de alarmbellen zouden afgaan.

Enige jaren geleden vertelde een collega, een voormalig HR directeur van de grootste Britse bedrijven, dat hij na zijn studie Kwantum-chemie was gepromoveerd in de sociologie. Hij had onderzoek naar het gedrag van duiven gedaan. Bij zijn onderzoek moesten de duiven een weg vinden door een doolhof en door op knoppen te pikken met verschillende kleuren konden ze eten krijgen. Op basis hiervan had hij mooie wetenschappelijke inzichten ontwikkeld, zodat hij zich nu Doctor kon noemen. Enige maanden na zijn promotie was hij in de buurt van het laboratorium met de duiven en hij besloot er weer langs te gaan. Terwijl hij met de verzorger liep te praten, was deze de duiven aan het voeren. Het viel mijn collega op dat sommige duiven wel erg weinig voer kregen. Toen hij aan de verzorger vroeg waarom, kreeg hij het antwoord dat dit de duiven waren die aan de onderzoeken meededen, en als ze te veel voer zouden krijgen, deze duiven niet meer zouden reageren in het onderzoek. Mijn collega realiseerde zich meteen dat zijn onderzoek geen enkele waarde had, omdat zijn conclusies niet voor alle duiven golden, maar alleen voor duiven die veel honger hadden. Er was dus buiten de context van het onderzoek een factor die alles overheersend was voor de uitkomsten van het onderzoek en die hij niet bij zijn conclusies had betrokken.
Zowel het onderzoek aan duiven, als het WEIRD onderzoek, laat zien dat de context zeer bepalend is voor de uitkomst van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Dus dit geldt ook voor psychologisch, pedagogische en onderwijskundig onderzoek bij schoolkinderen. De bepalende context bij dit onderzoek is de school. Dus de uitkomsten van dit soort onderzoek kan alleen iets zeggen over kinderen die op reguliere scholen zitten met een dwangmatig lesaanbod, zich dus niet vrij kunnen ontwikkelen. Dit soort onderzoek zegt niets over kinderen op Sudbury scholen omdat die een geheel andere school context hebben. De beperkingen waar WEIRD onderzoekers nu tegenaan lopen gelden ook voor het onderzoek naar Sudbury scholen. Of kinderen op Sudbury scholen dezelfde soort structuur, leiding en discipline nodig hebben is op basis van de inzichten van het reguliere onderwijs niet te zeggen. Voor de kinderen die naar een Sudbury school gaan werkt hun school erg goed. Het is dus noodzakelijk dat wetenschappers zich niet baseren op WEIRD onderzoeksresultaten bij onderzoek naar ‘hoe en waarom’ een Sudbury school werkt.
[1] Volkskrant 21 maart 2015, wetenschapsbijlage: ‘“Een kind onder de evenaar kijkt er vaak heel anders naar”
[2] NRC Weblog 10-09-2010: http://weblogs.nrc.nl/wereld/2010/09/10/de-westerse-mens-is-weird/